Laten we het maar zeggen, het Nederlands is een vet stomme taal. Het is ook een moeilijke taal geworden, als je eens een beetje om je heen kijkt. Anne Frank schreef op haar dertiende de prachtigste volzinnen in haar dagboek, in 2016 zijn we al blij als een kind van dertien een zin van tien woorden kan schrijven zonder -al dan niet opzettelijke- taalfouten.
Sommige fouten zijn logisch, sommige fouten zijn tenenkrommend en sommige fouten beginnen niet meer fout te zijn. Dat het woord ‘uitprinten’ een combinatie is van ‘printen’ en ‘uitdraaien’, zal voor een hoop mensen als een verrassing komen. Hoewel de machine toch echt een ‘printer’ heet, printen hele volksstammen dingen uit en geen haan die er naar kraait. Bezittelijke voornaamwoorden worden inmiddels vaker fout (me bier, jou bier) dan goed (mijn/m’n bier, jouw bier) geschreven, ‘Hij is slimmer als mij.’ kan gewoon gezegd worden zonder dat er mensen raar van opkijken en blijkbaar gaan we tegenwoordig ‘na bed’.
Taal is aan verandering onderhevig, dat weet iedereen, en dat is prima. Soms is iets ook gewoon een kwestie van wennen. Het punt met wennen is echter dat als je te veel aan een fout wordt blootgesteld, je op een gegeven moment niet meer doorhebt dat het fout is. Het was, (of is, dat weet ik eigenlijk niet,) ‘cool’ om woorden fonetisch te schrijven op internet, met als gevolg dat kinderen opeens ‘sgool’ en ’tog’ begonnen te schrijven. Voor dyslecten zijn zulke woorden vaak op zich al lastig, maar hoe moet je nog leren wat goed en fout is als je vrienden allemaal met opzet fouten maken? Zeker als je als puber bijna niks anders leest dan fora en appjes van je homies wordt het toch echt een probleem.
Onlangs kwam ik bijvoorbeeld een vreemde vorm van het woord ‘zegt’ tegen; iemand schreef ‘zecht’, echt waar. Het voelde als een hypercorrectie (Zoals iemand die opeens: ‘Hij is even groot dan mij.’ zegt en dan vertwijfeld kijkt.) of als een fout die een dyslect zou maken. Ik vroeg die knaap of hij toevallig dyslectisch was, maar dat bleek niet het geval te zijn. Zei hij. Ik had mijn twijfels. Er ontstond een geinig gesprek over taal (of taalgebrek, dat is maar net hoe je het bekijkt). De jongeman in kwestie vond dat dingen goed schrijven maar onzin was, zolang je ‘elkaar ma begrjpt’ en hij was in de veronderstelling dat Word bij het schrijven van een sollicitatiebrief zijn schrijffouten wel zou vinden. “Oh, sweet summer child…” dacht ik.
Persoonlijk vind ik taalfouten óf bloedirritant óf hilarisch, maar meestal dat laatste. Sinds jaar en dag noteer ik de opmerkelijke taalfouten van mijn wederhelft en ik heb inmiddels een lijst van zo’n 300 briljante vondsten die je zelf nooit zou kunnen verzinnen. Het zijn vaak contaminaties, oftewel combinaties van twee taalvormen die vaak overeenkomsten in betekenis hebben: ‘Dat krijg je niet meer op tijd door de beugel.’ en ‘Dat is allemaal schijn en bedrog.’, bijvoorbeeld. Deze lijst is goud waard, echt. Uitdrukkingen gaan soms niet helemaal goed: ‘Ik zweette pegeltjes.’, ‘Het slaat ook als een spijker op een kop.’ en ‘Wat schept mijn verbazing!’ en bepaalde woorden gaan mis: ‘een rectorische vraag’, ‘automatistisch’, ’toeleiding’ en ‘Komodo-saffraan.’ Spreekwoorden worden soms ook op geniale wijze verhaspeld: ‘Als je A zegt, moet je ook B doen.’, ‘Je moet het ijzer smeden als het vuur heet is.’ en ‘Het belletje is gevallen.’ Het leukste vind ik echter als er een fout wordt gemaakt en dat die vervolgens fout wordt verbeterd. De allerbeste die ik genoteerd heb was: ‘Dat heeft je geen zomereieren gelegd. Wintereieren!’. Heerlijk. (Terzijde: Het zijn ‘windeieren’.)
Iedereen maakt wel eens taalfouten en als taalnazi kost het me af en toe moeite om mensen niet te verbeteren. Toch kan ik zelf gelukkig ook nog wel het één en ander leren. Volgens Jake schort er van alles aan mijn interpunctie en ook Taart zegt nog regelmatig spelfouten tegen te komen. Oef. Daarnaast riep ik onlangs: ‘Die lokt jou gewoon de tent uit!’. Eh… Tja. *mompelt* Taalnazi’s zijn ook mensen en het Nederlands is gewoon een vet stomme taal.
Het gebruik van ‘na’ in de zin van ‘naar’ is een zeer oud gebruik zoals te lezen is in dit knipsel uit de ’s Gravenhaegse Courant van 18 februari 1726:
http://imgur.com/a/sLynG