Heugelijk nieuws een week na de presentatie van het rapport van de Parlementaire enquetecommissie, het IMG is begonnen met hoger beroepen in te trekken. Dat is iets waar vanuit de politiek wordt opgeroepen, door Sandra Beckerman en zelfs Henkie Nijboer zegt een keer zinnige dingen.
Maar het IMG dus, vooral Sandra Beckerman roept op om alle procedures van het IMG tegen burgers (geholpen door de landsadvocaat) te staken en te gaan vergoeden. Ze heeft een debat aangevraagd over het resultaat van de enquete, want de regeringspartijen willen het rapport eerst rustig bestuderen en over een tijdje pas reageren. Heeft vast helemaal niets te maken met de provinciale verziekingen (hier de RC thermometer voor Groningen en Noord-Brabant) over 12 dagen.
https://twitter.com/WelkomGasberaad/status/1631055088994115584?t=wfyRfatB8IPtqwjoWCcCsg&s=08
Dat is er al eentje minder, maar er zijn meer dossiers. Wim Blanken bijvoorbeeld (hier in de podcast van de NOS) heeft na meer dan 12.000 euro uit te geven voor z’n advocaat EINDELIJK gewonnen bij de rechtbank na vele jaren in “de wacht” te hebben gestaan. Maar, het IMG zet dit hoger beroep nog steeds door. En dat moet stoppen, het is te hopen dat het ingetrokken beroep van Meine en Trientje de eerste is van velen.
RC Juridisch heeft de (interne) motivatie opgevraagd van het IMG om al dan niet in hoger beroep te gaan en dat verzoek is nu ruim 2 weken oud. Het dossier uit de tweet en die van Wim Blanken vallen er beide onder. Benieuwd!
TWG Hoofdstuk 7 Rechtsbescherming
Tijdelijke wet Groningen
Geraadpleegd op 07-03-2023.
Geldend van 01-07-2020 t/m heden
Hoofdstuk 7. Rechtsbescherming
Artikel 16
1. De rechtbank kan in een beroep tegen een besluit op grond van deze wet op verzoek van een partij of ambtshalve de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van een prejudiciële uitspraak, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op het beroep te beslissen en rechtstreeks van belang is:
a. voor een veelheid aan aanvragen die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen; of
b. voor beoordeling van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende beroepen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.
2. Alvorens de vraag te stellen, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.
3. De tussenuitspraak waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt voorts het onderwerp van beroep, de door de rechtbank vastgestelde feiten en de door partijen ingenomen standpunten. Tevens bevat de tussenuitspraak een uiteenzetting dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel a of b. Tegen de tussenuitspraak kan slechts hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de rechtbank of de uitspraak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de voorzieningenrechter van de rechtbank.
4. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de tussenuitspraak aan de Afdeling bestuursrechtspraak. De griffier zendt afschriften van de andere op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak.
5. De rechtbank houdt de beslissing in de beroepsprocedure aan totdat een afschrift van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak is ontvangen.
6. Indien in een andere lopende beroepsprocedure het antwoord op de vraag rechtstreeks van belang is om op het beroep te beslissen, kan de rechtbank op verzoek van een partij in die procedure dan wel ambtshalve de beslissing aanhouden totdat de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak heeft gedaan. Alvorens te beslissen als bedoeld in de eerste zin, stelt de rechtbank de bij de procedure betrokken partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten. De rechtbank houdt de beslissing niet aan indien alle partijen te kennen hebben gegeven voortzetting van de procedure te verlangen of indien een zwaarwegend belang van de indiener van het beroepschrift zich verzet tegen het aanhouden van de procedure. In afwijking van artikel 8:104, derde lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht kan de indiener van het beroepschrift terstond hoger beroep instellen tegen een beslissing om aan te houden.
Artikel 17
1. Tenzij de Afdeling bestuursrechtspraak, indien van toepassing gehoord de conclusie, bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht, aanstonds beslist overeenkomstig het negende lid, stelt zij partijen in de gelegenheid om binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen te maken.
2. De Afdeling bestuursrechtspraak kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te bepalen wijze.
3. Schriftelijke opmerkingen worden ter griffie van de Afdeling bestuursrechtspraak ingediend. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan partijen.
4. Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Afdeling bestuursrechtspraak, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een termijn bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door partijen. De Afdeling bestuursrechtspraak kan, indien zij een mondelinge toelichting heeft bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.
5. Een schriftelijke toelichting wordt door de partij ondertekend en ter griffie van de Afdeling bestuursrechtspraak ingediend.
6. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, kan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, onder overeenkomstige toepassing van artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht, één van haar leden verzoeken een conclusie te nemen, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de conclusie aan partijen. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop doen toekomen aan de Afdeling bestuursrechtspraak.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak bepaalt de dag waarop zij zal beslissen:
a. na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, indien door de voorzitter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in het zesde lid, of
b. nadat het daartoe op grond van het zesde lid verzochte lid van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State conclusie heeft genomen.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak kan de vraag herformuleren. Tenzij de herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt zij partijen in de gelegenheid om binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.
9. De Afdeling bestuursrechtspraak ziet af van beantwoording indien zij oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële uitspraak leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Afdeling bestuursrechtspraak kan zich bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
10. Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure, bedoeld in artikel 16, eerste lid, op het beroep te beslissen, kan de Afdeling bestuursrechtspraak, indien haar dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden met het oog op aanhangige beroepen in soortgelijke zaken.
11. De Afdeling bestuursrechtspraak begroot in haar uitspraak, onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, de kosten, belanghebbenden en het bestuursorgaan ingevolge dit artikel hebben gemaakt.
12. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak aan de rechtbank en aan partijen. De griffier zendt daarbij eveneens een afschrift van de genomen conclusie, indien van toepassing, en van de schriftelijke opmerkingen en toelichtingen, bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid.
Artikel 18
1. Behoudens indien het antwoord op de vraag niet meer nodig is om op het beroep te beslissen, beslist de rechtbank, nadat zij partijen de gelegenheid heeft gegeven zich schriftelijk over de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak uit te laten, met inachtneming van deze uitspraak.
2. De rechtbank kan onder de proceskosten waarin een bestuursorgaan of, indien van toepassing, een belanghebbende veroordeeld wordt, ook opnemen het door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State begrote bedrag, bedoeld in artikel 17, elfde lid.
3. Geen griffierecht wordt geheven van belanghebbenden, het bestuursorgaan en anderen die verschijnen in de prejudiciële procedure als bedoeld in artikel 16.
Artikel 19
1. De artikelen 8:10 tot en met 8:12, 8:14 tot en met 8:20, 8:23 tot en met 8:28, 8:29 tot en met 8:32a, 8:35 tot en met 8:40, 8:45a, 8:47, 8:60, 8:60a, tweede lid, 8:61, 8:62, 8:65; 8:77, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en derde lid, 8:78 en 8:79 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van een verzoek om een prejudiciële uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak.
2. De Afdeling bestuursrechtspraak doet op de op grond van artikel 17, zevende lid, bepaalde dag schriftelijk uitspraak op een verzoek om een prejudiciële beslissing.